De belangrijkste taak van leidinggevenden is het beïnvloeden van anderen om plannen te realiseren; “Leiderschap is de kunst om een ander iets te laten doen dat jij wilt, omdat hij het zelf wil.” (Dwight Eisenhower) Maar hoe wordt iemand een goede leider? In dit thema wordt het situationeel leidinggeven besproken, een vorm van aansturen waarbij de eigenschappen van de medewerker als uitgangspunt worden genomen.
Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat vooral het feitelijk handelen van leidinggevenden in bepaalde situaties doorslaggevend is bij effectief leiderschap. De benadering situationeel leidinggeven (Hersey en Blanchard) stelt dan ook dat er geen algemeen geldende beste stijl van leiding geven bestaat, maar dat elke verandering in de situatie een andere benadering vraagt van een leidinggevende.
Volgens de theorie stelt de leidinggevende de mate van sturing en ondersteuning af op de taakvolwassenheid van de medewerker. Deze taakvolwassenheid bestaat uit:
- bekwaamheid (kennis, vaardigheid en ervaring);
- bereidheid (houding, zelfvertrouwen en motivatie).
Bij weinig bekwaamheid zal de leidinggevende meer moeten sturen op de taak door aan te geven wat, hoe gedaan moet worden en ook waar en wanneer iets moet gebeuren. Bij weinig bereidheid zal de leidinggevende meer moeten sturen op de relatie door bijvoorbeeld meer te ondersteunen, meer belangstelling te tonen en tweerichtingscommunicatie aan te gaan.
Gebaseerd op de mate van sturing (taakgericht) en de mate van ondersteuning (relatiegericht) in relatie tot de mate van taakvolwassenheid zijn er vier soorten stijlen van leiding geven te onderscheiden:
- overtuigen (veel sturing, veel ondersteuning);
- instrueren (veel sturing, weinig ondersteuning);
- ondersteunen (weinig sturing, veel ondersteuning);
- delegeren (weinig sturing, weinig ondersteuning).

Figuur: Situationeel leidinggeven (Hersey & Blanchard)